Er was eens … een vakbond voor iedereen die aan de haven werkte, BTB genaamd, de Belgische Transportarbeidersbond. Maar dit verhaal begint niet als een sprookje, eerder als een nachtmerrie. We zijn 1913. De beruchte en dodelijke longziekte tuberculose of ‘tering’ woedt fel onder de dokwerkers en zeelieden.
Zieke arbeiders blijven thuis, hebben geen inkomen meer en besmetten bovendien iedereen in het gezin en in de straat: ’De tering […] eist wrekend hare tol, en stopt zo niet het graf, de ziekenhuizen vol.’
De BTB ziet het met lede ogen aan. De vakbond is net opgericht, heeft zijn eerste bureaumedewerkers aangeworven en begint energiek een programma van sociale werken op poten te zetten met maatschappijen van onderlinge bijstand, ziekenkassen eigenlijk. Naar het voorbeeld van de diamantarbeiders en de metaalbewerkers sticht de vakbond van bij het begin ook een ‘teringlijderskas’ om de tbc-patiënten en hun gezinnen financieel te ondersteunen. De teringlijderskas is nog niet officieel erkend en is eerder los van structuur. Onder de welluidende naam Heropbeuring organiseert ze zich als een onderdeel van de ziekenkas, met bijdragen dus. De naam verwijst naar een voorloper die eerder, wellicht al in 1903, is ontstaan als een liefdadig werk van enkele dokwerkers. Die organiseren duivenprijskampen en gaan rond met collectebussen om zieke kinderen van dokwerkers naar buitenverblijven te kunnen sturen.